dinsdag 16 september 2014

Reanimeer-mij-nietje

Nederland is in de ban van de reanimatie.

Op sportparken, bij tankstations, in supermarkten en zelfs op huisartsenpraktijken hangen, al dan niet achter slot en grendel, gele apparaten vol hoogspanning die gegarandeerd het leven terugblazen in ieder potentieel lijk.

Het slagingspercentage van “out of hospital resuscitations” is bedroevend laag. Eén op de tien slachtoffers komt er zonder kleerscheuren van af. De rest blijft dood of wordt nog even opgewaardeerd tot kasplant in een verpleeghuis.

Een aantal reanimeerjongens en –meisjes van de ambulancedienst heeft hier terecht aandacht voor gevraagd. Moet je altijd alles uit de kast halen of is het in bepaalde gevallen misschien beter om de maximale aanrijtijd bewust te overschrijden?

Als uitvloeisel hiervan is er een brede maatschappelijke discussie ontstaan waarbij voor- en tegenstanders van reanimeren elkaar op leven en dood bevechten.

Veel ziekenhuismanagers zagen hun kans schoon op meer papier en stelden een nieuwe bindende richtlijn op.
Van iedereen die zich bij een ziekenhuis meldt voor een ingreep of na een ongeval dient protocollair vastgelegd te worden of hij prijs stelt op levensreddende heroïek.

Op het eerste gezicht is hier niet zoveel mis mee. Maar de ervaring van een van mijn patiënten stemt tot nadenken.

Het betreft een vitale pensionado die het ziekenhuis bezocht om een goedaardige colonpoliep endoscopisch te laten verwijderen.
De intakeverpleegster van dienst stelde hem de protocollaire reanimatievraag.
Mijn patiënt, een intelligente man met een uitgesproken mening over het kasplantschap, gaf aan in voorkomende gevallen geen prijs te stellen op reanimatie.

De ingreep verliep wat moeizaam, maar hij kon wel naar huis. ’s Avonds kreeg hij buikkramp, moest naar het toilet en verloor een forse hoeveelheid bloed. Geschrokken meldde hij zich op de Spoedeisende Hulp waar hij ongeveer bij binnenkomst collabeerde.

Gelukkig liep het verhaal goed af. Hij kreeg een infuus, bleek net geen bloedtransfusie nodig te hebben en is inmiddels weer geheel de oude.

De clou vertelde hij mij later: Hij raakte in blinde paniek toen hij zichzelf weg voelde glijden. Hij herinnerde zich glashelder dat hij een niet-reanimeren verklaring had afgegeven en was er van overtuigd dat hij nu niet optimaal geholpen zou worden. En hij wilde helemaal niet dood!

De boodschap:
Er zijn mensen die klaar zijn met leven. Als het niet verboden was, zouden zij graag een spuitje krijgen.
Als Onze Lieve Heer hen komt halen, willen zij niet dat stervelingen Hem met zwaailicht en sirene verjagen.
Die keus kunnen zij het best op hun voorhoofd laten tatoeëren. Het is in ieder geval zinvol dat hun besluit op zoveel mogelijk relevante plaatsen bekend is.

Voor wie niet levensmoe is ligt de zaak gecompliceerder.
Weinigen kiezen voor het kasplantschap. Maar als een vitale zestiger met pijn op de borst ventrikelfibrilleren krijgt waar ik met mijn Spoedkoffer bij sta, dan is het niet inzetten van mijn AED een ernstige kunstfout.
Als een veertigjarige drie kwartier onder de sneeuw heeft gelegen is de verstandigste beslissing waarschijnlijk om niet met reanimeren te beginnen, ook als de druk van buiten om dat wél te doen Koninklijke vormen aanneemt.

Deze afwegingen maken en de juiste beslissing nemen onder hoogspanning is een Kunst. Geneeskunst.
Geen zorgregisseur zal hier ooit een zinvolle richtlijn voor kunnen maken.

Dat is een onzeker makende gedachte voor de protocoladepten.
Maar een goede arts hoort de bereidheid te hebben heel af en toe de taak van God over te nemen als die toevallig even elders bezig is.

Eerder gepubliceerd op Artsennet

5 minuten op een mensenleven

Vrijdagmiddag kwart voor zes. Mijn verslag is bijna af.
Daar heb ik een gewoonte van gemaakt. Van te voren even alles op een rij. Straks voor de commissie, maar zeker ook nu voor mezelf.
Ik kijk naar het aanrecht in de onderzoekkamer. De papieren apothekerszak kijkt dreigend terug. Het protocol ligt er naast. Onze apotheker heeft alle handelingen van de procedure helemaal uitgeschreven. Maandag zullen we het, een ervaring rijker, samen minutieus doornemen op verbeterpunten.
Ik voel een ongemakkelijke spanning in mijn bovenbuik. Zeventien jaar praktijkhoudend huisarts, maar het went nooit.
Ik kijk nog eens op mijn horloge. Ik moet opschieten.
Vijf minuten op een mensenleven is niks, filosofeer ik. Ik ben bijna altijd en overal vijf minuten te laat, overblijfsel uit mijn Afrikatijd. Maar bij dit soort afspraken ben ik stipt.

Ik loop naar het aanrecht en open de apothekerszak. Het zit er allemaal in. Spuiten, naalden, water voor injectie. En zeven ampullen. Vier ervan moeten vers bereid worden, vlak van tevoren op de praktijk.
Ik schroef een naald op een 10cc spuit en trek hem vol met steriel water. Ik verwijder de beschermkap van het eerste flesje gevuld met poeder en duw de naald van de spuit door de rubber dop. Het poeder lost snel op in het ingespoten water. Schudden.
Voorzichtig trek ik de oplossing weer in de 10cc spuit. Ik vraag me af wat er gebeurt als je je prikt aan een naald met thiopenthal. Kun je dan nog autorijden?
Even niet aan denken. Voorzichtig duw ik de naald van de gevulde spuit in de tweede flacon.
Ik hoor de buitendeur van de praktijk. SHIT. Aanvulling voor het protocol: zorg dat je tijdens het gifmengen niet gestoord wordt. EVEN DENKEN. Ik spuit vlug de oplossing in de tweede flacon. Zoals ik me herinner lost het poeder in de tweede flacon wat lastiger op. In ieder geval kan ik de flacon nu neerzetten om te kijken wie er binnen is gekomen.

TNT-Post busje voor de deur. Oranjebruine man met grote envelop en een soort pinapparaat. Aangetekende brief, mompelt hij bars, hier tekenen. Enigszins verward neem ik de puntige nep-pen en kras op het Touch screen.
Van wie is het? vraag ik. Weet ik niet, antwoordt de TNT-pet en vlucht terug naar zijn brievenbus.

Ik sta in de hal van mijn praktijk. Aangetekende brief in mijn hand. URGENT staat er op. Geen afzender. Ik ruik ellende, maar uit welke hoek gaat het komen?

Rekening niet betaald? Boze ex? Tuchtzaak?
Veel positieve redenen om een brief aan te tekenen kan ik even niet bedenken. De verzender wil dat ik iets ontvang en heeft ingecalculeerd dat ik daar niet blij mee ga zijn.

Tweestrijd, twijfel. De brief openen en geconfronteerd worden met ellende, vlak voordat ik  in de auto stap om een euthanasie uit te voeren? Of gesloten houden en een euthanasie gaan doen in de wetenschap dat er ellende op me ligt te wachten in mijn postbakje?

In geval van twijfel aanvallen. Ik scheur de envelop open.

NOVARTIS. De Brandmanager COPD is verheugd mij persoonlijk op de hoogte te brengen van het bestaan van een nieuw product, Ultibro. Hij vindt dit ZO belangrijk, schrijft hij, dat hij als communicatiemiddel gekozen heeft voor de ouderwetse Aangetekende Brief.

Ik ben huisarts. De stiff upperlip van John Cleese is een lichtkrant van emotie vergeleken bij die van een Nederlandse huisarts.
Dag in dag uit houden wij ons staande in een woeste zee van emoties. Wij reageren professioneel en secundair empatisch op alle vreugde, verdriet, manie en boosheid die dagelijks over ons uitgestort wordt.

Maar de stress van een megadrukke werkweek gecombineerd met de adrenaline van de op handen zijnde euthanasie doen een blinde woede in mij opkomen.

Ik besluit ter plekke dat mijn COPD patiënten prima zonder dit zoveelste Me-too preparaat kunnen. Ultibro zal door mij nooit, ik herhaal nooit, voorgeschreven worden. Wat mij betreft wordt Ultibro het Bucklerbier van de farmacie.

En ik ga voor het eerst van mijn leven een euthanasie patiënt laten wachten.  Vijf minuten.

Ik bel het telefoonnummer in het Novartis briefhoofd. Tot mijn verrassing en morbide vreugde neemt de Brandmanager zelf de telefoon op.
Zorgvuldig en hartgrondig, in bewoordingen die normaal in een donker hoekje van mijn brein geparkeerd blijven, vloek ik de Novartis-manager gedurende exact vijf minuten stijf voordat ik de hoorn op de haak gooi.  Zonder kans op weerwoord.

In serene gemoedstoestand voltooi ik mijn chemische voorbereidingen en stap, vijf minuten te laat, met mijn apothekerszak in de auto.

Eerder gepubliceerd op Artsennet





Sorry dokter!

Een oudere dame met broze gezondheid is op bezoek in België en komt daar ten val.
Ze breekt haar bekken en haar rechter sleutelbeen. Haar linker pols functioneerde al slecht door een eerdere operatie.
Ze brengt enkele dagen door in een Vlaams ziekenhuis. De bekkenbreuk is stabiel. Ze mag van de Belgische artsen naar huis en van daar uit op geleide van de pijn mobiliseren.
Met veel thuiszorg ligt ze redelijk comfortabel  in een  bed in de woonkamer.
Maar mobiliseren is lastig als je geen krukken kunt gebruiken door je slechte pols en gebroken sleutelbeen.

Samen met patiënte en haar echtgenoot besluiten we dat een korte revalidatie-opname in het verpleeghuis een goed idee zou zijn. Ik overleg telefonisch met de traumatoloog in ons regionale ziekenhuis die -pro deo- de Belgische foto’s nog eens beoordeelt. Hij bevestigt: Het ziekenhuis heeft haar niets te bieden en thuis fatsoenlijk weer op de been komen, dat wordt lastig. 
Ze is een goede kandidate voor geriatrische revalidatie in het verpleeghuis.

Ik bel de Specialist Ouderengeneeskunde. Hij wil patiënte graag opnemen. En hij heeft een bed beschikbaar. Ik hoef alleen nog maar even de opname aan te melden bij Zorgbemiddeling.

Hier begint mijn telefonische kruistocht. Lees, denk er de eindeloze keuzemenu’s bij en huiver.

1/    Het Zorgbemiddelingsbureau van de Zorgorganisatie die het Verpleeghuis beheert.

Nee, dokter. Dat kan niet. Korte opnames in een verpleeghuis moeten tegenwoordig via het ziekenhuis. O, u heeft al een chirurg gesproken? Dan kan die vást wat regelen!

2/     De Chirurg, 1.

Tuurlijk joh. Onzin om dat vrouwtje bij ons op te nemen! Ik regel wel wat op papier. Ik moet er een DBC  aan hangen, geloof ik. Komt goed.

3/     De Chirurg, 2.

Sorry, collega, ik heb voor mijn beurt gesproken. Zonder opname in ons ziekenhuis  kan onze transferverpleegkundige helemaal niets. Maar ze zegt dat je het Zorgkantoor  van de Zorgverzekeraar even moet bellen.  Die gaan daarover.

4/      Het Zorgkantoor van de Zorgverzekeraar.

Nee, dokter, als er geen ziekenhuisopname is geweest moet het CIZ een indicatie stellen. Dus wij kunnen daar, helaas, helaas, niets mee.  Maar als u het CIZ belt kan het vaak wel snel, hoor. 
Dan worden de papieren achteraf geregeld. Sorry dat ik u niet verder kan helpen.

5/       Het CIZ.

Een kortdurende opname in het verpleeghuis? Maar dat zit niet meer in de AWBZ, hè. Dat zit tegenwoordig in de basisverzekering. Dus daar gaan wij niet over.  Daar moet haar zorgverzekeraar toestemming voor geven. Nee, ha,ha,ha. Niet het Zorgkantoor. De Zorgverzekeraar.


6/        De Zorgverzekeraar, 1.

Verpleeghuis? Maar dan moet u bij het CIZ zijn. Toch? Niet bij een kortdurende opname? Hoe bedoelt u? Momentje, ik ga even overleggen… Weet u wat, zal ik u straks even terugbellen?

7/         De Zorgverzekeraar, 2.

Ja,  inderdaad, dat hoort tegenwoordig bij ons. In welk ziekenhuis is ze opgenomen?.  Niet opgenomen?  Dat moet eerst wel, hoor!  Er is wel een website.  Daar kunt u misschien kijken voor de uitzonderingen.
Wacht, ik geef u het rechtstreekse nummer van onze Relatiebeheerder Ziekenhuizen. Die weet er vast meer van. Maar ja het is vrijdag hè en kwart voor vijf. Ik denk niet dat hij er nog  is, hoor! Ik geef u ook zijn e-mail adres, kunt u hem vast een mailtje sturen, voor maandag! Fijne dag nog en prettig weekend!

8/          De Relatiebeheerder Ziekenhuizen van de Zorgverzekeraar, 1.

U bent verbonden met Zorgverzekeraar X. Dit gesprek kost 10 eurocent per minuut, plus eventueel de kosten van uw mobiele telefoon. Om u zo goed mogelijk van dienst te zijn, vragen wij u het volgende keuzemenu helemaal af te luisteren en uw burgerservicenummer…

9/           De Relatiebeheerder Ziekenhuizen van de Zorgverzekeraar, 2.

Dit is de voicemail van de Relatiebeheerder Ziekenhuizen van Zorgverzekeraar X. Spreekt u na de toon…

10/         De Relatiebeheerder Ziekenhuizen van de Zorgverzekeraar, 3.

Ik stuur  een mail. Dat de tijd begint te dringen. De stuit wordt rood en de thuiszorg vertrouwt het kuchje niet. Graag per ommegaande contact.

Dat was vorige week.

Nog niet zo heel lang geleden was een opname als deze in een paar minuten geregeld. Huisarts overlegt met chirurg, belt met verpleeghuisarts en verpleeghuisarts geeft  zijn personeel de opdracht de opname te regelen. Klaar.

Maar de  wurggreep van de zorgverzekeraarsregie begint voelbaar te worden in de dagelijkse dokterspraktijk.
Iedere leek snapt dat een korte verpleeghuisopname voor deze patiënte belangrijk is. En dat zo’n opname in een beschaafd land met een verplichte zorgverzekering en een fatsoenlijke regeling voor onverzekerbare zorgkosten linksom of rechtsom vergoed hoort te worden.
Sterker, niemand van de instanties die ik aan de lijn kreeg betwistte de zin en noodzaak van deze opname. Begrip, medeleven en hulpvaardigheid spatten bij alle instanties uit de telefoonhoorn.  
De betonnen muur van de bureaucratie  is tegenwoordig gecapitonneerd met het zachte rubber van de-escalerende  gesprekstechnieken.
Hoe goed je ook je best doet, je krijgt geen enkele kans meer om een nurkse klerk eens een flinke verbale veeg uit de pan te geven.

Dat zorgverzekeraars de moeilijke taak hebben gekregen om de zorg te regisseren is een politieke beslissing geweest. Daar zullen we het mee moeten doen.
Maar als regelgeving gezond verstand in de weg gaat staan wordt een belangrijke grens overschreden.
Als huisarts en specialist het eens zijn dat een patiënt een behandeling moet ondergaan, moeten administratieve krachten terug in hun mand. Af! Jullie moeten faciliteren, niet saboteren!
 Het is mijn prachtige vak om mensen beter te maken. Wie daarvoor gaat betalen bepaalt uiteindelijk de politiek, maar als daarover onduidelijkheid ontstaat mag de individuele patiënt daar nimmer de dupe van worden. En dat is wel wat hier gebeurt.

Een collega suggereerde om mijn patiënte  dan maar –desnoods alleen op papier- twee dagen in het ziekenhuis op te laten nemen.
Misschien wel de makkelijkste oplossing. Maar in een tijd waarin verzekeraars zorgfraude hebben aangemerkt als belangrijke oorzaak van hoge zorgkosten misschien niet zo handig.  Voor je het weet  sta je als graaier op de voorpagina van de Telegraaf.



Sorry dokter. En een fijne dag nog!

Eerder gepubliceerd op Artsennet

zondag 14 september 2014

BOY!





45 jaar geleden verhuisde ik met mijn ouders naar Singapore.
We hadden er een mooi leven dat zich in mijn herinnering buiten schooluren alleen afspeelde op de Hollandse Club.
De Hollandse Club was een statig gebouw in een groen park met als belangrijkste attractie een zwembad met poolbar.
Binnen was nog een bar waar wij kinderen niet mochten komen. Daar pimpelden de volwassenen in wat retrospectief de laatste stuiptrekking van het kolonialisme moet zijn geweest.

De bediening was Maleis en Chinees.  Aardige mannen die ons flesjes cola en sinas gaven en zonder vragen precies wisten op welke rekening die geschreven mochten worden. Hun aanspreektitel was “Boy”.
Hoewel ik nu, bijna een halve eeuw later, plaatsvervangend schaamtegevoelens krijg bij het beeld van een kudde lagere schoolkinderen die om het hardst Boy! Boy! riep naar een man van middelbare leeftijd, leek indertijd niemand daar aanstoot aan te nemen.

Groot was dan ook de beroering toen er een decreet kwam van het bestuur. De  bediening vond de aanroep Boy denigrerend en herinnerend aan de koloniale tijd. Het bestuur verzocht de leden om voortaan het neutrale Waiter te gebruiken, of de barman aan te spreken met de naam die hij op zijn revers droeg.

De protesten waren niet van de lucht. Flauwekul, wij discrimineren niet, het is een geuzennaam, ze komen hier toch vrijwillig werken. Het is onze club en wij bepalen hoe wij ons personeel noemen.
Het bestuur schermde met overheidsrichtlijnen en uiteindelijk is het gemor verstomd.

Vandaag de dag kun je je niet meer voorstellen dat een Europeaan in Azië het neerbuigende Boy als aanspreektitel gebruikt. Geen Nederlander voelde indertijd, 10 jaar na de onafhankelijkheid van Singapore, de lading die het woord voor de autochtone bediening wel degelijk had.

De vergelijking met de huidige Zwarte Piet discussie is duidelijk. Geen witte Nederlander heeft het gevoel dat hij met Zwarte Piet zwarte Nederlanders discrimineert.
Maar als zwarte Nederlanders zich ongemakkelijk voelen bij de huidige Knecht van Sinterklaas, dan is het een kwestie van fatsoen om daar met z’n allen in goed overleg een oplossing voor te vinden. Zwarte Piet is tenslotte in de afgelopen eeuwen al meerdere keren van gedaante verwisseld.

Maak er Zotte Piet van, geef hem of haar alle kleuren van de regenboog en binnen een generatie kijken we met z’n allen met gêne terug op de huidige tijd.